|
|
|
|
|

De materialen worden klaargelegd.
|

De aspirantenploeg doet een portofoontest.
|
|
|

De Bevelvoerder overlegt met de Aanvalsploeg.
|

De brandweer betreedt voorzichtig het
pand.
|
|
|

De bevelvoerder geeft instructies aan zijn mensen.
|

Ook boven wordt verkend.
|
|
|

De Waterploeg wordt ingezet op de brandhaard.
|

De Pompbediener heeft zijn zaken goed geregeld.
|
|
|

Er wordt snel opgeruimd.
|

De jury kijkt toe bij het opruimen.
|
|
|

De VC 991 van Zwanenburg regelt de verbindingen.
|

Het uitrukvoertuig: Dienstbus 656 + Aanhanger .
|
|
|